+31(0)402445600 ka@keizersadvocaten.nl

Vraagt u zich af wat het verschil is tussen kwijting en kwijtschelding? Neem dan contact op mevrouw mr. J. Joosten. Stuur een e-mail naar j.joosten@keizersadvocaten.nl. U kunt ook contact met ons opnemen via het algemene e-mailadres ka@keizersadvocaten.nl en het vaste telefoonnummer van kantoor +31 (0)40 24 45 600. In dit artikel zullen wij informeren over het verschil tussen kwijting en kwijtschelding.

Wat is kwijting verlenen?

De term “finale kwijting” wordt in de juridische wereld veel gebruikt en u treft deze term vaak aan het einde van de overeenkomst aan. Wat precies met deze term wordt bedoeld, is voor interpretatie vatbaar. Er wordt dan ook veel over geprocedeerd.

Vaak bevat een vaststellingsovereenkomst een bepaling waarbij partijen verklaren, met inachtneming van, dan wel na uitvoering van de overeenkomst, niets meer van elkaar te vorderen te hebben: ze verlenen elkaar “finale kwijting”. Wat hieronder wordt verstaan moet door uitleg van het beding worden vastgesteld. Meestal bedoelen partijen dan dat na het uitvoeren van de genoemde afspraken partijen over en weer geen rechten of verplichtingen meer hebben tegenover elkaar.

Een voorbeeld is de beëindigingsovereenkomst. In de beëindigingsovereenkomst worden de afspraken neergelegd tussen een werkgever en een werknemer. Vaak wordt er een ontslagvergoeding betaalt, ter finale kwijting. Dat houdt in, dat na het betalen van de ontslagvergoeding de werknemer geen toekomstige vorderingen meer kan indienen tegen de werkgever.

Wat is kwijtschelding?

Kwijting is geen kwijtschelding. Kwijtschelding is het afstand doen van een vorderingsrecht zonder dat er een tegenprestatie wordt verricht of er wordt een tegenprestatie verricht van mindere waarde dan de oorspronkelijke vordering.

Kwijtschelding is te vinden in artikel 6:160 BW. Voor kwijtschelding is een schriftelijke overeenkomst tussen de schuldenaar en schuldeiser vereist, waarin staat dat schuldeiser van zijn vordering afstand doet. Het aanbod van de schuldeiser tot kwijtschelding aan de schuldenaar is aanvaard, wanneer de schuldenaar van het aanbod kennis heeft genomen en het niet meteen heeft afgewezen.

Een voorbeeld is een verzoek aan de Gemeente om de gemeentelijk belasting kwijt te schelden, omdat het inkomen te laag is om de lasten te kunnen voldoen. Daarbij wordt verzocht om de schuld kwijt te schelden. Dat houdt in, dat na de kwijtschelding de schuld niet meer bestaat.

Wat is de verhouding tussen kwijting en kwijtschelding?

De Hoge Raad[1] heeft in zijn arrest bepaald hoe tegen kwijting moet worden aangekeken. Daarbij heeft hij in rov 3.4.4. als volgt overwogen:

Een kwijting houdt immers in beginsel niet meer in dan de verklaring ten bewijze dat de desbetreffende betaling heeft plaatsgevonden, waartegen tegenbewijs openstaat (art. 6:48-49 BW in verbinding met art. 157 Rv). In een dergelijke verklaring ligt niet zonder meer tevens een kwijtschelding als bedoeld in art. 6:160 lid 2 BW besloten. Daartoe is vereist dat partijen zijn overeengekomen dat het verschuldigde bedrag niet geheel zou worden voldaan, of dat zij, bij wege van een vaststellingsovereenkomst, aan enige onzekerheid over de verschuldigdheid ervan een einde hebben willen maken (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2098).”

De Hoge Raad heeft -kort samengevat- bepaald dat kwijting verlenen niet zonder meer ook een kwijtschelding inhoudt. Daartoe is vereist dat partijen hebben afgesproken dat het verschuldigd bedrag niet geheel zou worden voldaan of dat zij bij wege van een vaststellingsovereenkomst aan enige onzekerheid over de verschuldigdheid van het bedrag een einde hebben willen maken.

Voorts heeft de Hoge Raad bepaald dat de uitleg en reikwijdte van het kwijtingsbeding moet worden bepaald aan de hand van de Haviltexnorm.[2] Die norm houdt in: dat niet alleen gekeken moet worden naar de zuivere taalkundige betekenis van de bepaling, maar ook naar wat partijen over en weer hebben verklaard, welke betekenis zij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan hebben toegekend en wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Het komt er dus op neer of en hoe partijen de afspraak hebben gemaakt ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst.

Voorts blijkt uit vaste jurisprudentie dat op een partij een verifiëringsplicht kan rusten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een beëindigingsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer. De verifiëringsplicht houdt in: dat die partij op wie de plicht rust moet nagaan of de andere partij de wil heeft en bepaalde overeenkomst aan te gaan, waarbij zijn rechten worden prijsgegeven. Doet een werkgever dat niet dan kan de werkgever zich later er niet terecht op beroepen dat hij mag vertrouwen op de betreffende uiting van de werknemer.[3]

Hoe maakt u afspraken over finale kwijting?

Een kwijtingsbeding in een overeenkomst is in beginsel een bewijsbepaling, waartegen tegenbewijs mogelijk is. Om tegenbewijs uit te sluiten zal er een overeenkomst moeten worden gesloten, waarin partijen ter vermijding van onzekerheden of ter beëindiging van een geschil bindend vast leggen wat tussen hen geldt.

Als partijen een beding over kwijtschelding afspreken in plaats van een beding over kwijting dat dient uit de overeenkomst duidelijk te blijken dat partijen zijn overeengekomen dat de opeisbare vordering niet geheel zal worden voldaan, of dat partijen aan enige onzekerheid over de verschuldigdheid van de vordering een einde hebben willen maken. Pas dan wordt aangenomen dat er sprake is van kwijtschelding.

Meer informatie over nodig over kwijting of kwijtschelding? 

Weet u niet of u kwijtschelding of kwijting moet regelen? Neem dan contact op mevrouw mr. J. Joosten. Stuur een e-mail naar j.joosten@keizersadvocaten.nl. U kunt ook contact met ons opnemen via het algemene e-mailadres ka@keizersadvocaten.nl en het vaste telefoonnummer van kantoor +31 (0)40 24 45 600. In dit artikel zullen wij informeren over het verschil tussen kwijting en kwijtschelding.

De voetnoten

[1] HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:975.
[2] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4031; Rechtbank Limburg; ECLI:NL:RBLIM:2020:5722.
[3] HR 12 februari 2010: ECLI:NL:HR:2010:BK3570.